Beginsel één
De uitlaatdruk kan voortdurend worden gewijzigd tussen de maximale en minimale waarde van het drukreduceerventiel binnen het gespecificeerde bereik van de veerdrukniveaus zonder dat er blokkering of abnormale trillingen optreden;
Beginsel twee
Bij drukreduceerventielen met zachte afdichting mag er binnen de toegestane tijd geen lekkage optreden; bij drukreduceerventielen met metalen afdichting mag de lekkage niet groter zijn dan 0,5% van de maximale stroomsnelheid;
Beginsel drie
De afwijking van de uitlaatdruk bij het direct werkende type bedraagt niet meer dan 20% en bij het pilootgestuurde type niet meer dan 10%, wanneer het uitlaatdebiet verandert;
Beginsel vier
De afwijking van de uitlaatdruk bij het direct werkende type bij een verandering van de inlaatdruk bedraagt niet meer dan 10%, terwijl de afwijking bij het pilootgestuurde type niet meer dan 5% bedraagt;
Beginsel vijf
De druk achter de klep van het drukreduceerventiel moet normaal gesproken minder dan 0,5 maal de druk vóór de klep zijn;
Beginsel zes
Het drukreduceerventiel kent een zeer breed scala aan toepassingen en kan worden gebruikt bij stoom, perslucht, industriële gassen, water, olie en vele andere apparatuur en leidingen met vloeibare media. weergave van de volumestroom of stroom;
Beginsel zeven
Stoommedia met lage druk, kleine en middelgrote diameter zijn geschikt voor direct werkende balgdrukverlagingskleppen;
Beginsel acht
Dunnefilm direct werkende drukreduceerventielen zijn geschikt voor lucht- en watermedia met gemiddelde en lage druk, middelgrote en kleine diameter en media met een hoge druk.
Beginsel negen
Stoom, lucht en water met verschillende druk, diameter en temperatuur kunnen allemaal worden gebruikt met de pilotzuiger-drukverlagingsklep. Deze kan worden gebruikt voor diverse corrosieve media, mits deze is vervaardigd van roestvrij, zuurbestendig staal;
Beginsel tien
lage druk, middelgrote en kleine diameter stoom, lucht en andere media zijn ideaal voor een pilootbalgdrukverlagende klep;
Beginsel elf
lage druk, gemiddelde druk, kleine en middelgrote diameter stoom of water, en andere media-compatibele pilotfilm drukverlagingventiel;
Beginsel twaalf
80% tot 105% van het opgegevenwaardevan de inlaatdruk moet worden gebruikt om de fluctuaties in de inlaatdruk van het drukreduceerventiel te beheersen. De prestaties tijdens de eerste fasen van decompressie worden beïnvloed als deze dit bereik overschrijdt;
Beginsel dertien
Meestal is de druk achter de drukreducerendeventielde vloeistofdichtheid van de klep mag niet meer dan 0,5 maal zo groot zijn als de vloeistofdichtheid vóór de klep;
Beginsel veertien
De tandwielveren van het drukverlagingsventiel zijn alleen bruikbaar binnen een specifiek bereik van de uitgangsdruk en moeten worden vervangen als dit bereik wordt overschreden;
Beginsel 15
Drukreduceerventielen van het type pilootzuiger of drukreduceerventielen van het type pilootbalg worden gewoonlijk gebruikt wanneer de werktemperatuur van het medium vrij hoog is;
Beginsel 16
Normaal gesproken wordt geadviseerd om een directwerkend dunnefilm-drukreduceerventiel of een pilootgestuurd dunnefilm-drukreduceerventiel te gebruiken wanneer het medium lucht of water (vloeistof) is;
Beginsel 17
Wanneer stoom het medium is, moet een drukreduceerventiel van het type pilootzuiger of pilootbalg worden gekozen;
Beginsel 18
Normaal gesproken moet het drukreduceerventiel op de horizontale pijpleiding worden geplaatst, zodat het gemakkelijk te gebruiken, af te stellen en te onderhouden is.
Geplaatst op: 18 mei 2023